Published by Jan Denys, on 07/06/2008
Het feit op zich is reeds veelzeggend. We krijgen er op dit ogenblik als samenleving maar niet genoeg van om terug in de tijd te kijken. Na de wereldtentoonstelling in 1958 is het nu allemaal mei 1968 wat de klok slaat. Het spreekt vanzelf dat het in beide gevallen om belangrijke maatschappelijke gebeurtenissen gaat maar we kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat de grote maatschappelijke en mediabelangstelling sterk mee wordt gevoed door de huidige onzekerheid. Een vorm van escapisme dus. Neemt niet weg dat een historische terugblik ook de mogelijkheid biedt om het heden scherper te vatten. Wat leert ons een korte terugblik over de arbeidsmarkt in 1968?
Veertig jaar geleden kende België net geen 100 000 werklozen. De werkloosheidsgraad bedroeg nauwelijks 4,5%. Toch ging het om een piek in de jaren ’60. Vier jaar eerder waren er niet eens 50 000 werklozen en bedroeg de werkloosheidsgraad 2,1%. Na 1968 daalde de werkloosheid trouwens opnieuw tot onder de 70 000 in 1971. Vanaf dat jaar zou de werkloosheid aan een niet te stuiten opmars beginnen. In 1974 werd het aantal van 1968 opnieuw bereikt. Toen sloeg de economische crisis echt toe. Op één jaar tijd verdubbelde het aantal werklozen tot 175 000. Het zou duren tot 1985 vooraleer er nog eens sprake was van een afname. Alleen stond de teller toen al op … 505 000. Weinigen hadden dit in de jaren ’70, laat staan in de jaren ’60, durven voorspellen. In 1977 (266 000 werklozen) voorspelde een zekere Jean Pierre van Rossem in het weekblad Humo dat we afstevenden op een half miljoen werklozen. De toenmalige voorzitter van het ACV, Jef Houthuys, sprak toen de legendarische woorden: ‘500 000 werklozen, dat kan niet want dat mag niet’. Volgens Houthuys kon onze welvaartstaat dit onmogelijk aan. Hij had ongelijk.
Veertig jaar geleden waren er net geen 3,6 miljoen werkenden in dit land. Dit waren er slechts 26 000 meer dan 10 jaar voordien. Binnen de beroepsbevolking waren de veranderingen groter. 18% van de beroepsbevolking bestond in 1968 nog uit zelfstandigen en helpers. 10 jaar eerder was dit nog 24,5%. Deze daling zal tot op de dag van vandaag blijven doorduren. Bij de resterende beroepsbevolking maakten arbeiders nog steeds de meerderheid uit met 45%. De bedienden uit de private en publieke sector haalden 37%. Het zou nog tot 1977 duren vooraleer de bedienden de grootste beroepscategorie werden. De tertiaire sector (publiek en privé samengeteld) was wel al zonder discussie de grootste sector met bijna 53% van de tewerkstelling. Over de massale intrede van de vrouwen op de arbeidsmarkt in de jaren ’60 hadden we het reeds in onze column van twee weken geleden (De Tijd, 25 april). De jaren ’60 bracht ook de intrede van heel wat multinationals in Vlaanderen. Door de toenmalige krappe arbeidsmarkt zagen heel wat KMO’s hun vakmannen vertrekken. De arbeidsmarkt kende heel wat mobiliteit. Het is pas met de tewerkstellingscrisissen in de jaren ’70 en ’80 dat levenslange tewerkstelling weer aan belang zou winnen.
Een vraag die we ons moeten stellen is of de geest (of wat daarvoor moet doorgaan) van mei 68 ook echte sporen heeft nagelaten op onze arbeidsmarkt en in het bredere arbeidsbestel. Is er b.v. sprake van meer inspraak in onze bedrijven of van vormen van werknemersemancipatie in bredere zin? Dit lijkt niet echt het geval. De huidig bekende inspraakorganen zoals de Ondernemingsraad werden al opgericht in 1950. De bevoegdheden van het orgaan werden in de betrokken periode weliswaar uitgebreid (economische en financiële informatie) maar er kan moeilijk gesproken worden van een nieuw elan. Al bij al bleef de visie op de werknemer als trouwe uitvoerder van de orders van de werkgever grotendeels overeind in deze periode. De culturele omwenteling in de sfeer van cultuur en consumptie ging de wereld van de arbeid grotendeels voorbij. Emancipatie en verbeelding werden buiten de sfeer van de betaalde arbeid gezocht. Voor de radicalen was arbeid niet meer dan een instrument om de massa’s in beweging te brengen.
Het is pas vrij recent dat meer emancipatorische ideeën over de werknemer beginnen door te dringen. Zo gaat b.v. de uitbouw van een gestructureerd aanbod voor loopbaanadvies voor werkenden uit van het idee dat werknemers zelf hun loopbaan in zekere mate kunnen sturen en in deze niet afhankelijk hoeven te zijn van de werkgever. Ook dat zijn vormen van vrijheid en zelfontplooiing. In de jaren ’60 konden deze ideeën nog geen vorm krijgen. Daarvoor was de hoogconjunctuur op de arbeidsmarkt van een te korte duur.
(Deze column verscheen eerder in De Tijd)
Your email address will not be published. Required fields are marked*