Published by Fons Leroy, on 09/10/2011
Trendwatchers zoals Herman Konings, Fons Van Dyck, Jef Staes, Peter Hinssen en Nathalie Bekx geven elk op hun domein aan dat de verhoudingen in de samenleving grondig wijzigen. Door het internet en de massale kennisverspreiding aan de ene kant en de hogere scholarisatiegraad van de bevolking aan de andere kant verschuift de macht van de producent naar de consument, van de leverancier naar de klant, van de leerkracht naar de “lerende”, van de dokter naar de patiënt, van het politiek apparaat naar de burger, … Consumenten, klanten, leerlingen, patiënten, burgers …. zeker zij die behoren tot de AC-generatie (After Computer) …. stellen zich niet meer a priori afhankelijk op van hun tegenpartij maar gaan met deze in discussie op grond van zelf verworven inzichten. Het volstaat daarvoor de onuitputbare bronnen van het internet te raadplegen of om via de sociale media vrienden te bevragen omtrent hun ervaringen en op die wijze aan kennisdeling te doen. Deze burgers verwerken kennis naar hun individuele situatie toe en versterken daardoor hun eigen positie in elk relationeel of onderhandelingsproces. Emancipatie op alle fronten komt zo dichterbij. Daarom zouden alle “institutionele” systemen en actoren deze evolutie moeten omarmen, faciliteren en begeleiden. In eerste instantie zou het onderwijs het internet als leerbron moeten gebruiken en het leergedrag buiten de school moeten includeren in een nieuwe pedagogische aanpak.
Vanzelfsprekend houdt deze globale beweging ook uitdagingen in voor de arbeidsmarkt. Uitdagingen die nog verscherpt worden door de demografische ontwikkelingen die op zich reeds de positie van de werknemer in de toekomst zullen versterken. De vergrijzing maakt immers dat in de War on Talent de werknemer in pole position komt te staan en dat misschien het paradigma van wie betiteld kan worden als “werkgever” dan wel “als werknemer” zal worden omgegooid. Zien we niet reeds in de creatieve economie kiemen van een nieuw arbeidsorganisatiemodel waarbij diegene die we nu nog werknemer noemen in feite onderhandelt vanuit het feit dat hij tijdelijk en conditioneel zijn werk wil geven, zijn arbeid wil aanbieden aan iemand , de “oude werkgever” die het al dan niet kan nemen? Zien we eenzelfde evolutie niet in de ZZP’s (zelfstandigen zonder personeel), het toenemend aantal freelancers en de uitbreiding van consultancy-functies?
Hoedanook houdt een sterkere positie van de werknemer in dat de arbeidsverhoudingen méér en méér geïnvidualiseerd zullen verlopen, dat elke werknemer een arbeidsrelatie op maat wil … waarbij rekening wordt gehouden met verschillende intredemomenten in het arbeidsproces, de aard en de zwaarte van het werk, de leer- en ontplooiingsmogelijkheden, de mogelijkheden om gezin en arbeid te combineren, de scharrelruimtes die men krijgt, de bedrijfscultuur, de rijkdom van netwerking, de persoonlijke (levens) loopbaankeuzes, etc. Werknemers zullen zich minder en minder willen terugvinden in algemene collectieve afspraken die voorbij gaan aan hun persoonlijke preferenties maar juist zelf meer en meer de ruimte willen negotiëren binnen de welke ze binnen een bedrijfscontext willen werken. Daarom willen ze ook rechtstreeks onderhandelen met hun werkgever.
De vraag stelt zich of het bestaand sociaal overlegmodel voldoet aan deze paradigmashift. Is in zo’n evolutie het nog houdbaar en/of wenselijk dat top down een onderhandelingskader via een IPA (InterProfessioneel Akkoord) wordt overlegd, dat dan uitgerold wordt naar sectoren en bedrijven. Of zal zo’n IPA niet de plaats (moeten) ruimen voor een IPA 2.0, namelijk InterPersoonlijke Afspraken tussen werkgever en werknemer, niet enkel ingegeven door macro-economische ontwikkelingen maar ook gestoffeerd door de individuele micro-economische verwachtingen van werknemers? Zal een vast ritme zoals het tweejaarlijks IPA nog verzoenbaar zijn met de opvatting van de werknemer die interpersoonlijke afspraken wenst te maken of hernegotiëren wanneer hij of zij de noodzaak daartoe voelt? En moeten er dan geen nieuwe evenwichten tot stand worden gebracht vanuit een bottom up-benadering? Hoe zorgen we ervoor dat de voordelen verbonden aan deze geïndividualiseerde arbeidsverhoudingen (een hoger commitment, meer werkvoldoening, …) niet ten koste gaan van de noodzaak van solidariteit (zodat iedereen zich gelijkmatig kan ontwikkelen)?
Vragen te over waarover de sociale partners zich beter proactief buigen om de trend en de boot van de verpersoonlijking van de arbeidsverhoudingen niet te missen. Eén ding is zeker: het tijdperk van het IPA 2.0 breekt aan.
Zeker in de ingenieurswereld, waar we al jaren kampen met een structureel tekort, werd dit paradigma al regelmatig aan den lijve ondervonden. ‘Werkgevers’ (oude situatie) die goeie werknemers-ingenieurs willen aanwerven, moeten hun systeem aanpassen aan de realiteit van moeilijk te vinden geschikte ingenieurs. We zien nog dagelijks dat ‘perfecte’ kandidaten niet kunnen worden aangeworven omdat het bedrijf geen systeem heeft dat toelaat de werknemer na 9u te laten starten omdat hij zijn/haar kindjes nog naar school moet brengen… Zelfs in echt grote en heel knappe bedrijven! HR-managers – denken jullie mee?
Your email address will not be published. Required fields are marked*